Er is iets mis gegaan.

Het lukt niet om de pagina die je zocht op KNVB.nl te laden.

Op dit moment is de website in onderhoudsmodus. Probeer het later nog eens.

Gebruik je een adblocker? Probeer deze uit te zetten en laad de pagina opnieuw.

De opstelling

Met de opstelling bepaal je welke spelers beginnen, op welke positie ze spelen en wie eerst de wisselspelers zijn. De opstelling geeft spelers houvast. Ze hebben een idee in welke ruimte ze spelen en welke taken daarbij horen. Als voetbalcoach kun je ze daarop coachen en helpen in hun verdere ontwikkeling.

Voordat je een opstelling maakt, bepaal je eerst of je in een formatie wil gaan spelen en in welke formatie dat dan is. Bij de formatie gaat het om het aantal verdedigers, middenvelders en aanvallers waarmee je gaat spelen (bijvoorbeeld 1-2-3-2 of 1-3-1-3 bij 8 tegen 8. Overigens is een formatie niet voor alle leeftijdscategorieën noodzakelijk. Bij O8, O9 en O10 is het vanwege de leeftijdsspecifieke kenmerken vaak niet erg zinvol. Je zou bij O10 bijvoorbeeld van ‘voor-’ en ‘achterspelers’ kunnen spreken en dat in de rust kunnen omwisselen. 

Kenmerken per leeftijdscategorie Kenmerken per leeftijdscategorie Als jeugdcoach is het prettig om te weten wat de leeftijdskenmerken zijn van kinderen binnen een bepaalde leeftijdscategorie. Op basis daarvan weet je wat je ongeveer van de kinderen kunt verwachten.

Als je de opstelling hebt bepaald, kun je de namen invullen en de spelers meegeven en/of bevragen op waar het vandaag om gaat, waar de aandacht op ligt, wat we vandaag vooral goed willen doen, waar ze nog beter in willen worden en waar jij ze vooral mee gaat helpen.

Tips bij het maken van een opstelling

  • Bespreek voorafgaand aan het seizoen met je spelers wat hun voorkeursposities zijn (als ze dat al weten). Geef aan dat je dit meeneemt, maar dat het geen garantie is.  
  • Bepaal of je in een formatie wil spelen of niet. Bij de pupillen is dit minder relevant omdat ze nog vooral als individu voetballen. Ze zijn (nog) niet in staat om in een bepaalde positie/ruimte te (blijven) spelen en dat af te stemmen met hun medespelers. Jongere pupillen kun je dus prima zonder positie laten voetballen. Bij iets oudere pupillen kun je van ‘voor- en achterspelers’ gaan spreken en bij O11 en O12 kun je een bepaalde formatie introduceren.   
  • De formatie die je kiest, moet vooral passen bij de leeftijd en de ontwikkelfase van de spelers.  
  • Laat de oudere pupillen meerdere ruimtes, voor en achter en posities uitproberen. Het wisselen van posities brengt naast een leereffect ook begrip voor elkaar mee.  
  • Start niet elke keer in dezelfde basisopstelling. Iedereen snapt dat in de “basis” starten altijd leuk is. 
  • Zorg dat je de benaming van de posities consequent doorvoert. Dit zorgt voor duidelijkheid bij je spelers.  
  • Geef bij de oudere pupillen (O11/O12) duidelijk aan wat de taken zijn die bij een positie horen of vraag ze wat hun idee daarbij is, passend bij de leeftijd en ontwikkeling, maar laat die taak geen harnas worden voor de spelers. Het geeft houvast, maar er moet ook voldoende vrijheid zijn om zelfstandig keuzes te maken. 
  • Keepers. Bied alle jongere pupillen de mogelijkheid te ervaren wat het is om keeper te zijn en te ontdekken hoe leuk dat kan zijn. Rouleer per wedstrijd of om de twee wedstrijden en laat ze in die weken ook tijdens de training keepen.   
  • Maak de opstelling niet op het laatste moment, maar neem daar de tijd voor door dit bijvoorbeeld thuis al te doen. 
  • Bepaal de opstelling voor de komende wedstrijd onder meer op basis van de opstellingen van de voorgaande wedstrijden, de wissels die je daarin hebt toegepast en de speeltijd die spelers hebben gekregen.  
  • Om de opstelling levendig te maken kun je het visualiseren. Door te tekenen of gebruik te maken van magneetjes of bekertjes, kun je het inzichtelijk maken voor de spelers. Zorg ook dat je de spelers hierbij betrekt met een vraag- en antwoordspel.   
  • Iedere speler moet voldoende voetbaltijd krijgen. Verdeel de beschikbare speeltijd dan ook zo eerlijk mogelijk per wedstrijd en zorg dat je dit bijhoudt. 
  • Zorg dat je vooraf al weet wanneer (op welke momenten, om de hoeveel minuten) en in welke volgorde je wissels gaat toepassen.  
  • Het aanvoerderschap. Veel spelers vinden het leuk om aanvoerder te zijn, maar bij de jongste pupillen heb je nog geen aanvoerder nodig. Bij de oudere pupillen kun je elke wedstrijd rouleren en elke speler die ervaring mee te laten nemen in zijn of haar ontwikkeling.

Gerelateerde kennisartikelen

Kennis, tips, inspiratie en blijf op de hoogte van activiteiten en evenementen

Ontvang de KNVB Assist trainers-nieuwsbrief iedere twee weken in je inbox

Schrijf je in